30-50-70 principe

Het uitgangspunt van het 30-50-70-principe is eenvoudig: de maximum toegelaten snelheid van het autoverkeer wordt bepaald door de aanwezige fietsinfrastructuur.

70 km/u

Is er een fysiek gescheiden fietspad? Dan kan 70 km/u. Met een fysiek gescheiden fietspad bedoelen we dat er minstens een buffer van één meter tussen rijbaan en fietspad ligt, en bij voorkeur ook nog een fysieke hoogte in de vorm van struikjes of bomen. Het fietspad zelf moet uiteraard ook minstens anderhalve meter breed zijn, en liefst nog wat breder. Wil de wegbeheerder geen fysiek gescheiden fietspad aanleggen? Dan is het antwoord simpel: het snelheidsregime moet naar beneden. Het is altijd en overal onaanvaardbaar om fietsers vlak naast auto- of vrachtverkeer te laten fietsen dat sneller dan 50 km/u rijdt.

50 km/u
Is er een verhoogd aanliggend fietspad? Dan kan 50 km/u. Aanliggend betekent dat het fietspad naast de rijbaan ligt en de buffer tussen de twee minder dan één meter bedraagt. We geven expliciet de voorkeur aan een fietspad dat iets hoger ligt dan de rijbaan. De kans is immers kleiner dat automobilisten op een verhoogde fietspad foutparkeren/stilstaan dan op een stippellijntjesfietspad. Bovendien voelt het ook gewoon veiliger aan en dat is prettiger fietsen (wat op zijn beurt weer het fietsen stimuleert). Wil de wegbeheerder geen verhoogd aanliggend fietspad aanleggen? Dan moet de snelheid van het gemotoriseerd verkeer worden verlaagd tot 30 km/u.

30 km/u
Wanneer er geen aparte fietsinfrastructuur is, dan mag de snelheid van het gemotoriseerde verkeer niet hoger liggen dan 30 km/u. De zone 30 moet zo ingericht zijn dat sneller rijden fysiek onmogelijk wordt. Anders wordt het snelheidsverschil tussen fietsers en gemotoriseerd verkeer te groot. Dat vergroot het risico op (ernstige) ongevallen en is allesbehalve bevorderlijk voor een prettig fietsklimaat. Bovendien moet ook doorgaand autoverkeer uit een zone 30 worden geweerd. Sluipverkeer heeft er geen plaats.